ANNA_PHOTOS1-1280x848.jpeg

 Toen ik klein was werkte mijn moeder als koster in de hervormde kerk. Als zij de kerk stofzuigde, speelde ik onder de kerkbanken, op de preekstoel en met het orgel. Toen ik haar vroeg naar haar tijd in die kerk vertelde ze me als eerste ook over dit stofzuigen. Maar zij had er een heel andere herinnering aan. “Dan was ik alleen, in zo’n enorm oud gebouw waar je de geschiedenis om je heen voelt, waar veel verdriet is geweest. Jaren, eeuwen voordat ik daar was. Daar kon ik dan even lekker hard huilen.”

Dit was vlak nadat mijn vader weg was gegaan bij mijn moeder. Ze vertelt hoeveel steun ze had aan de kerk. “Ik had iets heftigs meegemaakt. De scheiding, met twee kleine kinderen. Het was heel fijn om bij een groep te horen. De dominee had de kerkenraad verteld over mijn scheiding en de volgende dag stond een van de leden aan de deur. Ze vroeg niks, maar zei alleen: “Ik ga even de kerk voor je doen, heb je een stofdoek?” Je wordt gedragen.”

Mijn moeder is de eerste om toe te geven dat het toeval is dat de groep waarbij ze zo graag hoort, de kerk is. Het gaat volgens haar om een gemeenschap en verband. Dat kun je ook op andere plekken vinden. Maar zij vond het in de kerk. En het was ook niet echt toeval dat ze daar terechtkwam. Ze werd christelijk en heel betrokken bij de kerk opgevoed. “Ik vond de kerk altijd al wel interessant, wat daar dan gebeurde, als kind al. Dat je over god nadenkt, met al die verhalen. Heel mooie verhalen, maar ook heel stomme.” Ze ging theologie studeren. “Theologie combineerde psychologie, geschiedenis, talen, filosofie en sociologie, daarom koos ik ervoor. Toen ik later alleen kwam met twee kinderen ben ik de kerkelijke opleiding gaan doen, zodat ik predikant kon worden. Het was vooral praktische noodzaak. Ik moest voor mezelf gaan zorgen, er moest brood op de plank. Het was dus geen roeping.”

ANNA_PHOTOS2.jpeg

Het lijkt mij dat er toch nog wel iets meer beweegredenen achter zitten om zo’n vak te kiezen. Als ik haar daarnaar vraag antwoordt ze: “Nou, wat me eraan trok was het werken met mensen, het contact. Dat ligt mij wel. Maar ik geloof niet veel. Dat Christus is gestorven voor onze zonden, daar geloof ik helemaal niks van. In de kerkenraad hier in het dorp vroeg ik dan ook wel: Ik geloof niet wat jullie geloven, willen jullie mij er wel bij hebben? Maar dan zegt niemand van niet.”

Ook al geloofde ze ze niet letterlijk, mijn moeder hield wel veel van verhalen die bij het christendom horen. “In de bijbel gaat het veel over het idee dat je soms dat gevoel van gedragen zijn kunt hebben, en ook opnieuw kunt beginnen. Er is altijd een uitkomst, hoop. In heel veel bijbelverhalen draait het om vertrouwen en moed. Misschien geloof ik ook wel uit nood. Het is een lichtpuntje. Maar dat zit in jezelf of in de mensen om je heen – niet in ‘god’. Ik zie nu in de wereld meer kwaad dan goed, maar ik hou me eraan vast, het goede gebeurt, en je moet het ook zien, je ogen openhouden. Soms kun je het ook pas achteraf zien.”

De kerkelijke opleiding leidt je op tot predikant, met als belangrijk onderdeel: preken. “Preken heb ik tot het allerlaatst uitgesteld. Toen moest het toch. Ik wist nooit wat ik moest zeggen, en was er heel zenuwachtig voor. Ik preekte altijd heel pastoraal – over wat je als mens tegenkomt in het leven en hoe daarmee om te gaan. Ik deed geen exegese (bijbelteksten uitleggen), en preekte niet inhoudelijk theologisch.” In een hemelvaartspreek gebruikte mijn moeder een gedicht van Martinus Nijhoff: De wolken

Bij deze preek maakte ze achteraf nog wat aantekeningen omdat ze er best tevreden over was: “Associatieve, intuïtieve preek. Een preek waar ik met plezier aan terugdenk: Loopt lekker, niet te zwaar, niet te lang, ‘speels’, geen onzin, genoeg ruimte voor eigen interpretatie: openheid, geen onverzettelijke massieve boodschap.”

Ze vraagt zich in dezelfde aantekeningen af hoe relevant preken nog zijn: “Bezwaar tegen de vorm:

- Te gewichtig gemaakt.

- Preekstoel.

- Toga – liturgie – autoriteitsgevoel.

- Monoloog, geen weerwoord, geen dialoog

- Eenzaam gevoel: dominee zegt het / gevoel van grote afstand.

Is dat nog van deze tijd? Hoe kan dat anders?

Maar er is meer: bij de voorbereiding slaat de schrik me vaak om het hart. … Geen vrolijke uitdaging om met de tekst aan de gang te gaan.

Waar heeft dat mee te maken: onzekerheid? Misschien ook: wat geloof ik nog? Wat kan ik nog zeggen? En hoe?”

ANNA_PHOTOS3.jpeg

Uiteindelijk stopt ze met preken. Ze wil niet langer steeds over god praten, omdat ze niet weet wat dat is. Ze werkt voornamelijk als ouderenpastor. Ze bezoekt mensen boven de zeventig en doet ook hun begrafenissen. “Dat is makkelijker. Wat ik vertelde op een begrafenis ging over de mens, het leven, de dood, afscheid, en hoe de familie iemand heeft meegemaakt.” Hier ondervond ze minder last van het verschil in geloof tussen haar en de mensen die ze bezocht. “Ik liet ze gewoon praten, en probeerde hen niet van gedachten te veranderen. Ik accepteer dat iedereen zijn eigen geloof heeft, en speelde daar ook op in. Als ik met hen ging bidden herhaalde ik wat ze me vertelden, dat was niet van mezelf, maar zij herkenden zich erin. En daar hebben ze wat aan. Ik ging nooit de discussie aan.”

“Iemand begraven is heel mooi. Mensen laten je heel dichtbij komen. Ze laten je dingen meemaken en zien waar je normaal nooit bij komt. De tijd staat even stil en je bent los van het leven dat doorgaat, erbuiten geplaatst. In het diepste verdriet heb je de mooiste momenten. Dan kom je het dichtst bij elkaar. Soms niet, maar vaak wel, en dan is er een bijzondere verbondenheid. Een verbondenheid die zo verschrikkelijk zwaar is. Daar kom je als pastor bij, omdat je net de buitenstaander bent. Ze vertellen je veel meer dan aan hun kinderen. Hen willen ze er niet mee lastig vallen. Jij bent daarvoor. Het is je beroep, je werk. Dat wordt te weinig gedaan vind ik. Ook buiten de kerk. Het komt eigenlijk neer op zitten, rust, tijd, aandacht, luisteren. Dat hebben mensen nodig. Het is moeilijk werk, het is een herhaling van zetten. Je hoort tien keer hetzelfde verhaal. Als iemand een geliefde heeft verloren wil diegene daar altijd weer over praten, steeds opnieuw. Daar is weinig ruimte voor in de wereld. Je moet ook trouw zijn, terugkomen, en met regelmaat. De meeste mensen zijn niet echt geïnteresseerd. Ik ben heel nieuwsgierig, wil echt alles weten. De kleinste dingen vind ik heel boeiend. Als je een echte ontmoeting hebt kan er iets van god zitten in de menselijkheid. Dat kan heel bijzonder zijn. Het zit hem in het kleine en eenvoudige.”